Schending onschuldpresumptie door CBR na strafrechtelijke vrijspraak

9 september 2025

Op grond van de onschuldpresumptie dient eenieder voor onschuldig te worden gehouden totdat het tegendeel is bewezen. Dat betekent dat voorzichtigheid is geboden als na een strafrechtelijke vrijspraak in een andere procedure over dezelfde feiten moet worden geoordeeld. Dit speelde bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1].

De onschuldpresumptie

De onschuldpresumptie vloeit voort uit artikel 6, lid 2 EVRM. Daarin is opgenomen: “Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan”. Dat betekent dat als iemand in een strafzaak is vrijgesproken van een bepaald feit, dit kan doorwerken naar een andere procedure. Dit vloeit onder andere voort uit de uitspraak Melo Tadeu van het EHRM. Het is vaste rechtspraak van zowel de Hoge Raad als de Afdeling dat een strafrechtelijke vrijspraak er niet aan in de weg staat dat in een bestuursrechtelijke procedure, bijv. op grond van andere bewijsregels of aanvullend bewijs, een ander oordeel volgt. Maar de autoriteiten mogen door hun optreden, motivering van de beslissing of de gekozen bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak.

Feiten in de zaak

In deze zaak is door het CBR een onderzoek naar rijgeschiktheid opgelegd, omdat de betrokkene had geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek naar het alcoholgehalte. Hieraan heeft de betrokkene niet deelgenomen, waarna het CBR het rijsbewijs ongeldig heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig heeft verklaard.

In hoger beroep stelt de betrokkene dat er een schending is van de onschuldpresumptie. Hij is namelijk door de strafrechter vrijgesproken van het niet meewerken aan de ademanalyse, maar het CBR heeft hem nog steeds aangemerkt als bestuurder die weigerde mee te werken aan de ademanalyse. 

Oordeel in hoger beroep

De Afdeling oordeelt dat onderdeel van een eerlijk proces uit artikel 6 EVRM de onschuldpresumptie is. Een strafrechtelijke vrijspraak kan doorwerken naar een bestuurlijke procedure. Er is een voldoende link tussen beide procedures, omdat de feiten waarvan de betrokkene is vrijgesproken dezelfde zijn op grond waarvan het CBR het onderzoek naar de rijgeschiktheid heeft opgelegd. In beginsel is de bestuursrechter niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter, maar dat kan anders zijn als de strafrechtelijke uitspraak een bepaald (ander) licht kan werpen op de bewijsmiddelen in de bestuursrechtelijke zaak. 

Een onderdeel van het recht op een eerlijk proces betreft de onschuldpresumptie

De strafrechter heeft geoordeeld dat er voldoende twijfel is of de betrokkene wel de persoon is die heeft geweigerd tot medewerking aan de ademanalyse. Nu dat niet kan worden bewezen, volgt een vrijspraak. Doordat het CBR het rijbewijs ongeldig heeft verklaard, en ervanuit is gegaan dat de betrokkene wel de bestuurder was, heeft het CBR het oordeel in de strafzaak (de vrijspraak) in twijfel getrokken. Het CBR heeft zich gebaseerd op hetzelfde bewijs als de strafrechter. Dat betekent dat de onschuldpresumptie is geschonden.

De conclusie

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank het voorgaande heeft miskend. Het CBR heeft twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak. Het oordeel had anders kunnen luiden als er een andere motivering was gegeven door het CBR, maar nu dit niet is gedaan, leidt dit tot de conclusie dat de onschuldpresumptie is geschonden.

———————————————

[1] ABRvS 11 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2632.

Door deze website te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. Cookies worden gebruikt om jou een goede ervaring te bieden en de website effectief te laten werken.