Rechtbank: beroep nadien ontbonden vennootschap ontvankelijk en vernietiging boete
30 september 2025
Het is mogelijk dat aan een ontbonden vennootschap een belastingaanslag en/of boete wordt opgelegd, of dat een belastingaanslag en/of boete wordt opgelegd en de vennootschap nadien wordt ontbonden. Dit heeft gevolgen voor het kunnen aanwenden van rechtsmiddelen tegen de belastingaanslag en/of boete. Dit was aan de orde in een zaak bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant [1].
De feiten in de zaak
De Belastingdienst had aan een BV naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en een verzuimboete over het tijdvak 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 en over het tijdvak 2019 na een ingesteld boekenonderzoek (maart 2023). Het bezwaar tegen het tijdvak in 2018 is ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het tijdvak 2019 niet-ontvankelijk (april 2024). Hiertegen is de BV in beroep gegaan.
Tijdens de beroepsfase heeft de inspecteur een uittreksel uit de Kamer van Koophandel aan de rechtbank gestuurd, waaruit volgt dat de BV met ingang van 17 maart 2025 is ontbonden omdat er geen bekende baten meer waren.
De ontvankelijkheid van het beroep
De rechtbank gaat eerst in op de vraag of het beroep van de BV ontvankelijk is, omdat de BV is ontbonden. Hierbij overweegt de rechtbank dat de BV is ontbonden nádat het beroep is ingesteld, zodat de beroepen bevoegdelijk zijn ingesteld. Daarom zal geen niet-ontvankelijkheid volgen, omdat de BV na een heropening van de vereffening nog kan worden geconfronteerd met de gevolgen van de naheffingsaanslagen en verzuimboetes. De BV heeft dus een belang bij het beroep.
De ontvankelijkheid van het beroep moet worden beoordeeld nu de BV is ontbonden
Het materiële belang van het beroep
De inspecteur stelt dat het beroep tegen de naheffingsaanslag over het jaar 2019 alsnog ontvankelijk moet worden verklaard en dat de boete moet worden vernietigd. Ten aanzien van de naheffingsaanslag over 2018 stelt de inspecteur dat deze moet worden verminderd conform de ingediende aangifte.
De rechtbank oordeelt vervolgens conform hetgeen de inspecteur heeft gesteld ten aanzien van het jaar 2019. Dat oordeelt de rechtbank ook ten aanzien van de naheffingsaanslag over 2018, maar oordeelt andersluidend voor de boete over het tijdvak in 2018. Volgens de rechtbank is de boete conform de wettelijke bepalingen en het geldende beleid opgelegd. Toch wordt de boete vernietigd. Niet omdat de BV is opgehouden te bestaan, maar omdat de boete vanwege de financiële omstandigheden van de BV niet passend en geboden is.
Tot slot
De rechtbank oordeelt vervolgens dat de redelijke termijn is overschreden voor de boetezaak, maar volstaat met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht vergoeden en wordt een proceskostenvergoeding toegekend.
———————————————
[1] Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 augustus 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:5159.


