Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie wegens schending verdedigingsrechten
6 mei 2025
Een verdachte heeft recht op een eerlijk proces. Zo dient de strafzaak binnen een redelijke termijn door onpartijdig en onafhankelijk gerecht te worden behandeld. De verdachte heeft daarbij diverse verdedigingsrechten, zoals het recht op een tolk en het recht op het verkrijgen van het dossier. Deze verdedigingsrechten kwamen aan de orde in een zaak bij Hof Amsterdam, waar het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaarde [1].
De feiten
Het is een kort arrest van het hof, waarin de verdediging de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. De Advocaat-Generaal (de officier van justitie in hoger beroep) heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging.
De verdediging stelt dat de zaak al drie keer op zitting was gepland en de verdediging nog steeds niet de beschikking heeft over een tenlastelegging en een compleet dossier, terwijl daar meermaals om is verzocht. Daarbij is het onduidelijk of de onderzoekswensen nog kunnen worden uitgevoerd.
De verdedigingsrechten
Onder andere in art. 6 EVRM zijn diverse rechten opgenomen, zoals het recht op berechting binnen een redelijke termijn en het nemo tenetur-beginsel (het recht om niet gedwongen te kunnen worden mee te werken aan de eigen veroordeling). In art. 6 EVRM is ook opgenomen dat een verdachte “onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging” en “te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging”. Ook dient de verdachte de mogelijkheid te hebben om “de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge”.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De verdenking van de strafbare feiten zien op feiten van ruim 10 jaar geleden. De politierechter had in februari 2018 vonnis gewezen, waarna de zaak voor het eerst in januari 2022 in hoger beroep op zitting kwam. Toen bleek het dossier niet compleet te zijn. Ook op de zitting nu blijkt dat de verdediging niet over een kopie tenlastelegging beschikt en niet over het volledige dossier beschikt.
Het recht van de verdachte op een eerlijk proces is in vergaande mate onder druk komen te staan
Het hof verwijst naar de rechtspraak van de Hoge Raad waaruit volgt dat overschrijding van de redelijke termijn geen voldoende reden is voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Volgens het hof zijn er echter aanvullende omstandigheden. Zo is de tenlastelegging inmiddels in het ongerede geraakt en niet meer beschikbaar. Omdat de verdediging niet de beschikking heeft gekregen over het volledige strafdossier. is hiermee het recht op een eerlijk proces in vergaande mate onder druk gezet. Ook het gegeven dat na het zeer lange tijdsverloop het nog maar de vraag of is getuigen effectief kunnen worden ondervraagd, heeft het verdedigingsbelang in zeer ernstige mate geschaad.
Tot slot
Een overschrijding van de redelijke termijn kan volgens de Hoge Raad niet worden gesanctioneerd met een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. In dit geval is volgens het hof sprake van bijzondere omstandigheden waarbij ook verdedigingsrechten zijn geschonden, naast de overschrijding van de redelijke termijn. Dat rechtvaardigt dan het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging.
——————————
[1] Hof Amsterdam 4 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:971.


