Geen schending onschuldpresumptie: belastingaanslag blijft in stand ondanks vrijspraak in strafzaak

10 juni 2025

Eenieder is onschuldig tot het tegendeel is bewezen. In fiscale (straf)zaken kan dit een wisselwerking opleveren, als bijv. een belastingplichtige in de strafzaak is vrijgesproken. Wat betekent dit dan voor de fiscale zaak? Of wat voor doorwerking heeft dit als iemand in een strafzaak is veroordeeld? Omgekeerd geldt dit ook: wat als de belastingrechter oordeelt over de juistheid van een belastingaangifte en daarna de behandeling van de strafzaak plaatsvindt? Een ding is duidelijk: de onschuldpresumptie uit art. 6 EVRM speelt hier een rol. Zo ook in een zaak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2025 [1].

Waar gaat de zaak over?

De belastingplichtige is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, waarbij de activiteiten bestaan uit het verhandelen, repareren en vervaardigen van nieuwe en gebruikte machines en werktuigen. In de btw-aangifte over april 2017 is verzocht om een teruggave van € 106.614, waarna de inspecteur heeft verzocht om overlegging van de onderliggende bescheiden.

In reactie hierop heeft de belastingplichtige een inkoopfactuur overgelegd (met € 143.850 aan btw). Ook is een verkoopfactuur overgelegd, ten aanzien van de verkoop van een machine. Voor deze verkoop is het btw-nultarief toegepast. Na een controle door de Belastingdienst bij het bedrijf waarvan de inkoopfactuur is overgelegd, is door dat bedrijf verklaard dat die factuur niet door hen is opgemaakt.

De Belastingdienst stelde uiteindelijk dat de btw-aangifte onjuist is omdat het bedrag van € 143.850 niet als voorbelasting in aftrek mag worden gebracht, omdat de factuur vals is. Naar aanleiding hiervan is een naheffingsaanslag opgelegd.

Van belastingcontrole naar strafrechtelijk onderzoek

De FIOD heeft een strafrechtelijk onderzoek gestart wegens het opzettelijk onjuist dan wel onvolledig doen van btw-aangifte, onder meer over de maand april 2017. Het eindproces-verbaal van de FIOD behoort tot de gedingstukken. In dat onderzoek hebben getuigen verklaringen en een ‘aantekening mondeling vonnis’. In dat mondelinge vonnis is opgenomen: “BESLISSING, t.a.v. feit 2: Vrijspraak”.

Beoordeling juistheid/onjuistheid btw-aangifte

De rechtbank overweegt dat het btw-nultarief van toepassing is als een machine is vervoerd van de ene lidstaat naar de andere, en aldaar is onderworpen aan de heffing van belasting terzake van de intracommunautaire verwerving van het goed. Dit moet blijken uit boeken en bescheiden. Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie EU mag het nultarief behoudens fraude en misbruik niet worden geweigerd indien de daarvoor geldende materiële voorwaarden zijn vervuld. De bewijslast dat hieraan is voldaan rust op de belastingplichtige. 

De belastingrechter mag door zijn optreden, motivering of gebruikte bewoordingen geen twijfel zaaien over de juistheid van de vrijspraak

 

Volgens de rechtbank is de belastingplichtige daarin niet geslaagd. Daarbij wordt acht geslagen op de ontbrekende informatie in de kilometerregistraties, de inconsistenties tussen de geregistreerde afstanden op de kilometerregistraties in vergelijking met de online routeplanner, de informatie die is ontvangen van de Duitse Belastingdienst, de inconsistenties tussen de  informatie uit de vrachtbrieven en getuigenverklaringen, de wisselende verklaren van een getuige over de ritten naar Duitsland en een e-mail over de orderbevestiging.

De verklaring die de belastingplichtige ter zitting heeft gegeven wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank overweegt dat alles bij elkaar de aangevoerde feiten te veel ongerijmdheden bevatten met de overige feiten en omstandigheden om de conclusie te kunnen trekken dat de machine naar Duitsland is vervoerd en aldaar door het Duitse bedrijf is verworven.

Schending vertrouwensbeginsel of verbod van willekeur?

Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het nultarief ten onrechte is is toegepast, is de vraag of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd vanwege schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of de onschuldpresumptie.

De belastingplichtige stelt dat een beroep kan worden gedaan op het vertrouwensbeginsel en het verbod van willekeur. De inspecteur heeft namelijk de authenticiteit van een vrachtbrief niet betwist. Aan een aantal leveringen liggen dezelfde bescheiden ten grondslag en daarvoor is ook het nultarief toegepast. De inspecteur heeft daarop verklaard die vrachtbrief niet nader te hebben onderzocht, omdat die vrachtbrief niet hoorde bij de onderzochte levering van de machine. 

De rechtbank overweegt dat elke transactie waarvoor het nultarief wordt toegepast afzonderlijk moet worden beoordeeld. De belastingplichtige kan er geen vertrouwen aan ontlenen dat die vrachtbrief niet door de inspecteur die vrachtbrief is betwist, en dat dit ook geldt voor de vrachtbrieven die zien op het vervoer van de machine. Er is derhalve geen sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel of het verbod van willekeur. 

Schending onschuldpresumptie?

De belastingplichtige stelt dat er sprake is van schending van de onschuldpresumptie voortvloeiend uit art. 6 EVRM. De rechtbank kan de naheffingsaanslag niet in stand laten zonder twijfel te zaaien over de vrijspraak in de strafzaak.

De rechtbank overweegt dat de belastingrechter niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter, ook al wordt geoordeeld over dezelfde feiten. Er geldt namelijk een ander beoordelings- en bewijskader. De belastingrechter mag door zijn optreden, motivering van de beslissing of door de gebruikte bewoordingen echter geen twijfel zaaien over de juistheid van de vrijspraak.

Verder overweegt de rechtbank dat in het belastingrecht, ten aanzien van belastingheffing, als uitgangspunt geldt dat degene op wie de bewijslast rust de feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken, die leiden tot het gewenste rechtsgevolg. In de fiscale procedure staat ter beoordeling of de belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt of de machine is vervoerd naar Duitsland. In de strafrechtelijke procedure is aan de directeuren van de belastingplichtige ten laste gelegd dat zij feitelijk leiding hebben gegeven aan het indienen van een onjuiste btw-aangifte. Dit is alleen strafbaar gesteld als sprake is van opzet. Dit is een ander geschil (in een ander bewijskader) dan de fiscale procedure. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van de onschuldpresumptie.

Conclusie

Vanwege de wisselwerking tussen het belastingrecht en strafrecht kan het lastig laveren zijn om de onschuldpresumptie te kunnen borgen. Zoals in deze zaak. Er wordt, voor zover kan worden gehaald uit deze uitspraak, geoordeeld over dezelfde feiten. Het is de vraag of dit oordeel van de rechtbank over de onschuldpresumptie recht doet aan dat recht. 

———————————————

[1] Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3318 (gepubliceerd op 5 juni 2025).

Door deze website te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. Cookies worden gebruikt om jou een goede ervaring te bieden en de website effectief te laten werken.