Bezwaar maken ondanks afstand rechtsmiddelen in VSO met Belastingdienst?
24 juni 2025
Belastingplichtigen kunnen in een geschil met de Belastingdienst ter oplossing van zo’n geschil een vaststellingsovereenkomst sluiten. Omdat een vaststellingsovereenkomst ziet op een finale geschilbeslechting is doorgaans in de vaststellingsovereenkomst een passage opgenomen waarmee afstand wordt gedaan van bezwaar en beroep. In dit geval maakte de belastingplichtige ná het sluiten van de vaststellingsoverkomst alsnog bezwaar. Dat werd door de Belastingdienst afgewezen, waarna de belastingplichtige in beroep ging. Rechtbank Gelderland oordeelde hierover op 8 mei 2025. [1]
Waar gaat de zaak over?
De belastingplichtige is in 2015 begonnen met het beleggen in bitcoins. De inspecteur heeft de belastingplichtige in 2019 uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen over het jaar 2018. Na een herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte had de belastingplichtige nog steeds aangifte gedaan. De inspecteur heeft daarom een geschatte aanslag en verzuimboete opgelegd.
De gemachtigde van de belastingplichtige heeft enige maanden later een brief aan de inspecteur gestuurd, met het verzoek om contact over het box 3 vermogen van de belastingplichtige. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar het box 3-vermogen van de belastingplichtige.
Uiteindelijk is in 2022 een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten tussen de belastingplichtige en de Belastingdienst. Echter, enige maanden na het sluiten van de VSO is de belastingplichtige slachtoffer geworden van een cybercrime, waardoor zijn wallet met crypovaluta is gehackt. Op 31 december 2022 constateerde hij dat zijn bitcoin weg was.
De belastingplichtige maakte vervolgens bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB 2018, waarna de Belastingdienst dit bezwaar ongegrond verklaarde, onder verwijzing naar kopje 8 uit de VSO.
Inhoud van de VSO
In de VSO is opgenomen dat de belastingplichtige en de Belastingdienst:
“verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Bij deze vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.”
Het geschil ziet op het box 3-vermogen in 2018. Onder kopje 5 ‘Gevolgen’ is opgenomen dat de partijen de volgende fiscaalrechtelijke gevolgen verbinden aan de benoemde feiten en omstandigheden: het box 3-vermogen wordt vastgesteld op circa € 8.600 banktegoeden, € circa 2.000 aandelen en obligaties en circa € 6,1 miljoen overige bezittingen. Deze bedragen worden nagevorderd in de IB 2018 van de belastingplichtige.
Vervolgens is onder kopje 8 ‘Afstand van rechtsmiddelen’ opgenomen: “
Partij A doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk afstand van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter.
Ingeval één van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in deze overeenkomst is afgesproken, staat het de andere partij vrij om een van deze overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen. Voor beide partijen staan alsdan alle wettelijke mogelijkheden open.”
Het staat de belastingplichtige vrij om in het kader van een VSO afstand te doen van zijn recht op bezwaar en beroep
Ontvankelijkheid van het beroepschrift
De vraag is of de belastingplichtige ontvankelijk is in zijn beroepschrift. De Belastingdienst stelt van niet, onder verwijzing naar de passage uit de VSO. De belastingplichtige stelt dat de VSO niet geldt voor de belastingheffing. De VSO ziet uitsluitend op de vaststelling van het box 3-vermogen per 1 januari 2018. De belastingheffing hierover is niet expliciet geregeld in de VSO. Ondanks dat er afstand is gedaan van het aanwenden van rechtsmiddelen ten behoeve van in de VSO geregelde onderwerpen, kan de belastingplichtige wel rechtsmiddelen aanwenden ten aanzien van de belastingheffing, aldus de belastingplichtige. Ook stelt de belastingplichtige dat door de diefstal van zijn bitcoins, er sprake is van een buitensporige last (onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2018 [2] en het Kerst-arrest [3]).
De rechtbank overweegt dat er uitdrukkelijk is verzocht om te overleggen over de hoogte van het box 3-vermogen en dat uit de VSO niets blijkt van dit overleg. Uit het Kerst-arrest volgt dat een forfaitaire heffing kan leiden tot een schending van het recht op eigendom en het gelijkheidsbeginsel. Daarom kan redelijkerwijze niet worden gezegd dat met het bereiken van overeenstemming over de hoogte van het vermogen, óók overeenstemming is bereikt over de belastingheffing. De belastingplichtige heeft daarom geen afstand gedaan van het aanwenden van rechtsmiddelen ten aanzien van de belastingheffing. Het beroep is ontvankelijk.
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst het bezwaarschrift van de belastingplichtige ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De hoofdregel is dat de zaak dan wordt teruggewezen naar de Belastingdienst en de rechtbank ziet geen aanleiding om van de hoofdregel af te wijken. De inspecteur heeft verzocht om terugwijzing. De belastingplichtige moet de mogelijkheid krijgen om te bewijzen dat hij negatief rendement had. De slotsom luidt dat het beroep van de belastingplichtige gegrond is en de zaak wordt teruggewezen naar de Belastingdienst.
———————————————
[1] Rechtbank Gelderland 8 mei 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:3521.
[2] Hoge Raad 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:511.
[3] Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.


