Verlenging van de aanslag- navorderingstermijn met verleend uitstel: wat is kenbaar?
4 maart 2025
De inspecteur heeft de bevoegdheid om een aanslag op te leggen, maar die bevoegdheid is aan termijnen gebonden. Zo is de reguliere aanslagtermijn 3 jaar en kan dit op grond van de wet worden verlengd tot 5 of 12 jaar. Als sprake is van verleend uitstel voor het doen van aangifte, dan verlengt dit uitstel de aanslag- of navorderingstermijn. Als de belastingplichtige dus om uitstel vraagt om de aangifte in te dienen, wordt de 3, 5 of 12-jaarstermijn verlengd. Dit was o.a. aan de orde in een zaak bij Hof Arnhem-Leeuwarden [1]. Het beroep in cassatie werd door de Hoge Raad begin februari 2025 niet-ontvankelijk verklaard [2].
De aanslag- en navorderingstermijnen
De bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt na verloop van 3 jaar na het ontstaan van de belastingschuld (art. 11, lid 3 AWR). De belastingschuld voor bijv. de inkomstenbelasting ontstaat aan het einde van het kalenderjaar (art. 11, lid 4 AWR). Ter illustratie: de belastingschuld van het jaar 2020 ontstaat aan het einde van het kalenderjaar, dus 31 december 2020 en de aanslagtermijn verstrijkt dan op 31 december 2023 om 23.59 uur.
Indien wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden, mag de inspecteur binnen 5 of 12 jaar een navorderingsaanslag opleggen (art. 16, lid 3 en 4 AWR). De 12-jaars navorderingstermijn geldt in geval van buitenlandsituaties, als inkomen in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen.
Deze aanslag- en navorderingstermijnen kunnen worden verlengd met verleend uitstel.
Verlenging van de termijn met verleend uitstel
In art. 11, lid 3 AWR (voor de aanslagtermijn) en art. 16, lid 3 AWR (voor de navorderingstermijn) is opgenomen: “Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd“.
Ieder jaar verstuurt de Belastingdienst brieven om te laten weten voor welke datum de aangifte moet worden ingediend. Een belastingplichtige kan hiervoor uitstel aanvragen, bijv. kort uitstel van 4 maanden. Het is ook mogelijk dat een belastingadviseur langer uitstel aanvraagt op grond van de belastingconsulentenregeling (becon-regeling).
Welk uitstel verlengt de navorderingstermijn?
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat uitstel voor het doen van de aangifte enkel wordt verleend op verzoek. De inspecteur hoeft niet te onderzoeken of de belastingplichtige belang heeft bij het verzoek om uitstel. De inspecteur hoeft ook niet na te gaan of de aangifte al is ingediend op het moment dat wordt verzocht om uitstel voor het doen van die aangifte [3]. Dus als wordt verzocht om uitstel voor het doen van aangifte, terwijl de aangifte al was ingediend, dan verlengt dit verleende uitstel de aanslag- of navorderingstermijn van de inspecteur.
Maar het dient wel te gaan om kenbaar verleend uitstel. Het kan namelijk voorkomen dat een belastingadviseur – niet gemachtigd – uitstel aanvraagt voor het indienen van de belastingaangifte. In dat geval dient de Belastingdienst te bewijzen dat sprake is van kenbaar verleend uitstel, wil de inspecteur dat extra uitstel gebruiken om de aanslag- of navorderingstermijn te verlengen om de belastingaanslag te kunnen opleggen [4].
Wat als geen sprake is van kenbaar verleend uitstel?
In deze zaak was tussen de inspecteur en de belastingplichtige niet in geschil dat 4 maanden kenbaar uitstel was verleend. De aanslagtermijn eindigde dus niet op 31 december 2020 (over het belastingjaar 2017), maar op 30 april 2021 (dus 4 maanden later). De aanslag was opgelegd op 8 april 2021 en daarmee binnen de aanslagtermijn + het verleende uitstel. De aanslag was derhalve tijdig opgelegd.
Dat de slotsom ook anders kan luiden, blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant [5]. De rechtbank oordeelde in december 2024 in deze zaak over verleend uitstel, waarbij de conclusie luidde dat geen sprake was van kenbaar verleend uitstel en dit uitstel daarom de aanslagtermijn niet verlengde.
De aanslagtermijn (voor de erfbelasting in deze zaak) ging lopen op 17 december 2019. De termijn eindigt dan op 16 december 2022, 23.59 uur. De aanslag erfbelasting is echter pas op 20 maart 2023 opgelegd. Dat is buiten de aanslagtermijn. Is de aanslag niet tijdig opgelegd, dan moet deze worden vernietigd. Er staat nogal wat op het spel.
In de zaak bij de rechtbank was om uitstel voor het doen van de aangifte erfbelasting gevraagd, maar was dit uitstel naar weten van de belastingplichtige niet verleend. De inspecteur kon verzending van de brief met daarin het verleende uitstel niet aannemelijk maken. Dat betekent dat geen sprake is van kenbaar verleend uitstel en dit uitstel de aanslagtermijn niet verlengd. De aanslag moet worden vernietigd.
Tot slot
Als de aanslag niet binnen de termijn is opgelegd heeft dit vergaande consequenties, namelijk vernietiging van de aanslag. De inspecteur moet in eerste instantie bewijzen dat sprake is van kenbaar verleend uitstel. Slaagt de inspecteur daarin, dan verlengt het verleende uitstel de aanslag- of navorderingstermijn. Slaagt de inspecteur daar niet in, dan kan dat vernietiging van de aanslag tot gevolg hebben.
———————————————
[1] Hof Arnhem-Leeuwarden 15 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6420.
[2] Hoge Raad 7 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:187.
[3] Hoge Raad 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:254.
[4] K.M.G. Demandt, ‘(Becon)uitstel: over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een adviseur en de aanslag- en navorderingstermijn’, TFB september 2018, nr. 6.
[5] Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 december 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8409.


