Verhoorbijstand van een advocaat: loopt Nederland in de pas met Europa?
ARTIKEL Strafblad 2016/51
5 november 2016
Verdachten hebben recht op een advocaat bij verhoor, de zogeheten verhoorbijstand. Hiervoor is een Europese Richtlijn opgesteld en is er de nodige rechtspraak van het EHRM. De Hoge Raad was afwachtend en introduceerde ‘pas’ per 1 maart 2016 het recht op verhoorbijstand. Loopt Nederland hiermee in de pas met de verhoorbijstand zoals dat uit het Europese recht voortvloeit?
Verhoorbijstand
Het EHRM heeft geoordeeld dat verdachten recht hebben op toegang tot een advocaat vanaf het begin van een politieverhoor. Later is geoordeeld dat een verdachte ook recht heeft op fysieke aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor. Dit is een recht dat voortvloeit uit art. 6 EVRM. Door de jaren is door het EHRM de nodige rechtspraak gewezen over wat precies die bijstand tijdens een verhoor inhoudt. Moet de advocaat een meer terughoudende houding aannemen, of is hij actief deelnemer?
De verhoorbijstand in Nederland
Naar aanleiding van alle EHRM-uitspraken is het nationale startschot voor de verhoorbijstand in Nederland gegeven met het ‘december’-arrest van de Hoge Raad uit 2015 [1]. Waar de Hoge Raad in 2014 nog oordeelde dat verhoorbijstand de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten gaat (en dus een taak van de wetgever is), oordeelt de Hoge Raad nu anders.
De Hoge Raad oordeelt dat voortaan een aangehouden verdachte recht heeft op rechtsbijstand tijdens verhoor, behoudens dwingende redenen om dat recht te beperken. Dit gaat in per 1 maart 2016. Daarbij moet de verdachte vóór aanvang van het verhoor worden gewezen op het recht op verhoorbijstand.
Een actieve participatie van een advocaat tijdens verhoor is nodig om het recht op een eerlijk proces uit art. 6 EVRM te waarborgen
Op 6 september 2016 verschafte de Hoge Raad duidelijkheid vanaf wanneer de verdachte recht heeft op verhoorbijstand, omdat het recht op grond van de rechtspraak ingaat per 1 maart 2016. De Hoge Raad oordeelt dat het recht geldt voor gevallen na 22 december 2015, vanwege het toen gewezen december arrest [2]. Voor de periode tussen 22 december 2015 en 1 maart 2016 geldt niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting, als wijze van ‘overgangsrecht’.
De huidige nationale invulling
In afwachting van een wetsvoorstel is een Beleidsbrief opgesteld, waarin is opgenomen dat de advocaat enkel voor en na het verhoor opmerkingen mag maken, inmenging met het verhoor slechts mogelijk is als de verdachte de vraag niet begrijpt of als er ongeoorloofde druk wordt uitgeoefend. Als de advocaat zich niet aan de regels houdt kan hij van het verhoor worden verwijderd.
Dit leidde tot een kort geding, over wat nu precies is van de verhoorbijstand. De rechter oordeelde in een tussenvonnis dat de Beleidsbrief de verhoorbijstand beperkt [3]. De Hoge Raad oordeelde vervolgens dat de Beleidsbrief de rechten niet tekortdoet [4].
Conclusie
Het arrest van de Hoge Raad is teleurstellend. Dergelijke beknotting van de rechten van een advocaat tijdens een verhoor lijken niet in lijn te zijn met de rechtspraak van het EHRM en de waarborgen die uit art. 6 EVRM voortvloeien.
Dit is een korte samenvatting van het artikel dat is geschreven samen met mr. A.C.M. Klaasse en is gepubliceerd in het Strafblad 2016/51.
—————————————————————————————
[1] Hoge Raad 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608.
[2] Hoge Raad 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2018.
[3] Rechtbank Den Haag 31 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3367.
[4] Hoge Raad 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2068.


