Kritiek op strafvervolging voor schending suppletieverplichting uit art. 10a AWR
ANNOTATIE NTFR 2021/2732
26 augustus 2021
In een recente strafzaak heeft de rechtbank een verdachte veroordeeld voor het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften en een schending van de suppletieverplichting uit art. 10a AWR [1]. Deze zaak werpt belangrijke vragen op over de mogelijkheid van een strafrechtelijke vervolging wegens een schending van de suppletieverplichting van art. 10a AWR. Gelet op de wet en de wetsgeschiedenis is het naar mijn idee namelijk niet mogelijk om een schending van de suppletieverplichting strafrechtelijk te vervolgen.
De suppletieverplichting van art. 10a AWR
Op grond van art. 10a AWR zijn belastingplichtigen verplicht om, uit eigen beweging, mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in hun aangiften. Zij dienen dan een suppletieaangifte in te dienen. Deze suppletieverplichting geldt in een aantal situaties, waarbij de omzetbelasting de meest bekendste is.
In art. 15 van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting is opgenomen dat een belastingplichtige de suppletieaangifte moet indienen ‘zodra hij constateert dat hij over de afgelopen 5 jaar te veel of te weinig belasting heeft betaald’. De suppletie moet zijn gedaan voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden.
Het niet of niet tijdig doen van een suppletie wordt aangemerkt als een overtreding. Op grond van art. 10a AWR kan een fiscale boete van ten hoogste 100% worden opgelegd.
Kan een overtreding van art. 10a AWR strafrechtelijk worden vervolgd?
Op grond van de wet is duidelijk dat een overtreding van art. 10a AWR kan worden bestraft met een fiscale boete. Nergens blijkt uit dat een overtreding van deze fiscale verplichting ook strafrechtelijk kan worden vervolgd. Toch is dat wat is gebeurd in de zaak bij Rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2021.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk geen suppletieaangiften had ingediend, ondanks duidelijke waarschuwingen van zijn accountant. De verdachte werd veroordeeld voor het feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door de BV en het feitelijk leidinggeven aan het niet doen van suppletieaangiftes door de BV.
Het antwoord: nee!
De creatieve oplossing van het Openbaar Ministerie is gevonden in het scharen van de fiscale verplichting van art. 10a AWR onder de strafbare feiten van art. 68 AWR. Via die route zou een schending van de suppletieverplichting wel strafrechtelijk kunnen worden vervolgd.
Echter, uit de parlementaire geschiedenis is geenszins een bedoeling van de wetgever terug te vinden om art. 10a AWR naast beboetbaar ook strafbaar te stellen [2]. Er is aldus sprake van een schending van het legaliteitsbeginsel als art. 10a AWR strafrechtelijk wordt vervolgd.
De suppletieverplichting en de strijd met het nemo tenetur-beginsel
Daarnaast is van belang dat bok de suppletieverplichting strijd kan ontstaan met het nemo tenetur-beginsel: het recht om niet te hoeven meewerken aan de eigen veroordeling. Dat is hier met name problematisch, omdat een belastingplichtige verplicht is om een suppletieaangifte te doen. Als sprake is van opzettelijk gedane onjuiste belastingaangiften, dan dwingt de suppletieverplichting de belastingplichtige ertoe om de inspecteur van een beboetbaar feit in kennis te stellen. Hof Den Bosch oordeelde hierover dat de suppletieverplichting strijdig is met het nemo tenetur-beginsel [3].
en belangrijk juridisch principe dat in deze context moet worden overwogen, is het nemo tenetur-beginsel. Dit beginsel beschermt belastingplichtigen tegen zelfincriminatie, wat betekent dat zij niet verplicht kunnen worden om informatie te verstrekken die hen zelf kan beschuldigen. De verplichting om suppletieaangiften in te dienen kan echter leiden tot een conflict tussen de wettelijke plicht en het recht om niet tegen zichzelf te getuigen.
De rechtbank heeft in deze zaak niet expliciet ingegaan op dit beginsel, maar de implicaties ervan zijn onmiskenbaar. Het is van belang dat belastingplichtigen goed geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten om juridische complicaties te vermijden.
Tot slot
Deze zaak laat de complexiteit tussen het belastingrecht en het strafrecht zien. Er is behoefte aan duidelijkheid, omdat een belastingplichtige dient te weten of een bepaalde overtreding kan worden beboet of ook strafrechtelijk kan worden vervolgd. Dit dient de rechtszekerheid. Deze rechtszekerheid is er in ieder geval nog niet ten aanzien van de suppletieverplichting uit art. 10a AWR. Raadpleeg een gespecialiseerd advocaat als u te maken krijgt met een strafvervolging voor de suppletieverplichting uit art. 10a AWR.
Meer weten?
Voor het tijdschrift NTFR schreef ik over deze uitspraak van Rechtbank Rotterdam een annotatie. De annotatie is te vinden via NTFR 2024/1047.
————————————————————————–
[1] Rb. Rotterdam 3 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7663.
[2] Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3).
[3] Hof ‘s-Hertogenbosch 10 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2879.


