Gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken
ANNOTATIE NLF 2025/0311
13 februari 2025
Op 31 januari 2025 [1] wees de Hoge Raad arrest in een zaak over een strafrechtelijk onrechtmatig verkregen schenkingsakte en schept duidelijkheid hierover voor het belastingrecht. Wanneer mag strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs wel en wanneer niet worden gebruikt in een belastingzaak?
Strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs
Aan deze zaak ging een uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch vooraf, waarin het hof had geoordeeld dat de schenkingsakte strafrechtelijk onrechtmatig was verkregen. Uiteindelijke luidde de conclusie van het hof dat de schenkingsakte in de belastingzaak niet van het bewijs diende te worden uitgesloten.
In cassatie nam A-G Wattel een conclusie, waarover ik reeds eerder een annotatie schreef. Het ‘probleempunt’ is dat de inspecteur een informatiebeschikking heeft genomen en de belastingplichtige heeft gevraagd informatie te verstrekken op grond van art. 47 AWR, terwijl de inspecteur die vragen nooit zou hebben gesteld als hij geen kennis had genomen van de strafrechtelijk onrechtmatig verkregen schenkingsakte. Hoe moet hiermee in het belastingrecht worden omgegaan?
Het kader van de Hoge Raad
De Hoge Raad schept duidelijkheid over het te hanteren kader voor het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in belastingzaken. Als hoofdregel geldt dat er voor de inspecteur geen belemmering is om van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs gebruik te maken in de belastingzaak. Dan moet met inachtneming van alle omstandigheid worden beoordelend of de inspecteur in strijd handelt met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur (meer specifiek het zorgvuldigheidsbeginsel) door bij de vaststelling of ter ondersteuning van de belastingaanslag hiervan gebruik te maken.
De Hoge vervolgt: “Van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan in het algemeen niet worden gesproken indien de inspecteur gebruik maakt van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen waarvan hij zonder wettelijke belemmering kennis had kunnen nemen, ook indien de onrechtmatige handelingen van de betrokken strafrechtelijke instantie(s) niet hadden plaatsgevonden”. het gebruik van zodanige bewijsmiddelen, is slechts dan niet toegestaan indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
Alleen in uitzonderlijke gevallen
Alleen in uitzonderlijke gevallen heeft de Hoge Raad aldus aanvaard dat in belastingzaken het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig bewijs van het bewijs moet worden uitgesloten. De te hanteren toets is voor de Hoge Raad het ‘zozeer indruist’-criterium.
Het is derhalve niet van belang of de inspecteur zonder wettelijke belemmering kennis had kunnen nemen van bewijsmiddelen. Het gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs door de inspecteur in een belastingzaak is slechts dan niet toegestaan als i) artikel 6 EVRM daartoe dwingt of ii) wordt voldaan aan het ‘zozeer indruist’-criterium.
Hierbij overweegt de Hoge Raad nog niet kan worden uitgesloten dat aan het ‘zozeer indruist’-criterium wordt voldaan zonder dat sprake is van opzettelijk onrechtmatig handelen bij de bewijsverkrijging. Met andere woorden: ook in geval van grove schuld van de autoriteiten kan aan het ‘zozeer indruist’-criterium worden voldaan.
Tot slot
Voor NLFiscaal schreef ik over deze uitspraak een annotatie. Daarin ga ik in op de geschiedenis van deze rechtspraak, terug naar het arrest uit 1992 en daarna het arrest uit 2015. Toch blijft het vreemd dat de Hoge Raad een discrepantie accepteert tussen het belastingrecht enerzijds en het strafrecht anderzijds. Voor de fiscale boete valt dat onderscheid in zijn geheel niet te begrijpen. Een officier van justitie mag strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs niet gebruiken in de strafzaak, maar de inspecteur mag datzelfde bewijs wel ten grondslag leggen aan de boete? Dat lijkt nu de uitkomst te zijn.
Meer weten?
De annotatie is te vinden via NLF 2025/0311.
———————————————————
[1] Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:154.


