EHRM Italmoda: 'Wist of behoorde te weten' bij btw-fraude is geen straf in de zin van artikel 7 EVRM

17 oktober 2025

In btw-fraudezaken is in de Europese rechtspraak het zogeheten Kittel-criterium van belang. Op grond van dit criterium moet worden beoordeeld of iemand ‘wist of behoorde te weten’ van betrokkenheid bij btw-fraude in de keten. Op 16 oktober 2025 heeft het EHRM in de zaak Italmoda arrest gewezen en geoordeeld dat het weigeren van een btw-recht wegens ‘wist of behoorde te weten’ geen straf is in de zin van artikel 7 EVRM [1].

'Wist of behoorde te weten''

Over zaken waarin vermeend sprake is van btw-fraude is de nodige rechtspraak verschenen. Zoals op het niveau van het Hof van Justitie EU, het EHRM als de Hoge Raad en de feitenrechters. Als sprake is van betrokkenheid bij btw-fraude, dan kan een btw-recht worden geweigerd. De aan te leggen toets wordt ook wel het Kittel-criterium genoemd, naar de gelijknamige zaak waarin dit criterium is geformuleerd. Er wordt dan gekeken of de betrokkene wist of behoorde te weten van btw-fraude in de keten.

De Italmoda-zaak

Italmoda is een Nederlands schoenimport-bedrijf, dat goederen kocht in Nederland en Duitsland en verkocht aan afnemers in Italië. Op deze verkopen werd het nultarief voor de btw toegepast. Op enig moment heeft de Belastingdienst Italmoda erop gewezen dat sprake is van fraude in de handelsketen. Dit leidde tot naheffingsaanslagen omzetbelasting, omdat Italmoda niet zou hebben voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van het nultarief. Hiertegen is bezwaar gemaakt.

De Belastingdienst handhaafde de aanslagen, waarop Italmoda in beroep is gegaan. De Hoge Raad heeft uiteindelijk prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU: in hoeverre kan betrokkenheid bij “tax evasion or fraud” leiden tot de weigering van het nultarief als de nationale wetgeving daar niet in voorziet? [2]

Als sprake is van betrokkenheid bij btw-fraude dan kunnen de btw-rechten worden geweigerd

Het Hof van Justitie oordeelde dat de nationale autoriteiten een btw-recht kunnen weigeren, ook als de nationale wet daar niet in voorziet, indien aan de hand van objectieve gegevens komt vast staan dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij deelnam aan btw-fraude in de handelsketen [3]. Na beantwoording van de prejudiciële vraag oordeelt de Hoge Raad dat betrokkenheid bij btw-fraude grond vormt om een btw-recht (zoals toepassing van het nultarief) te weigeren [4].

Het EHRM verwijst ook nog naar een zaak van de Hoge Raad (strafkamer) waarin naar de bovengenoemde uitspraak wordt verwezen en op dezelfde gronden het verweer wordt verworpen [5].

De klacht bij het EHRM

Bij het EHRM werd een klacht ingediend in april 2018, inhoudende dat de belastingaanslagen leiden tot een ‘penalty’ in de zin van artikel 7 EVRM, zonder dat daarvoor een basis is in de nationale wet.

Het EHRM verwijst naar de standaardrechtspraak Engel om te beoordelen of sprake is van een ‘sanctie’. Daarbij wordt eerst overwogen dat de belastingaanslagen niet zijn opgelegd als gevolg van een veroordeling voor een strafbaar feit. De belastingaanslag is in de nationale gekarakteriseerd als administratieve maatregel gebaseerd op de belastingwetgeving en wordt beoordeeld door de rechterlijke autoriteiten.

Het gaat dus niet om fiscale boetes, maar om de verplichting om belasting te betalen. Er is geen punitief doel. Het EHRM verwijst ook naar het oordeel van de nationale rechter, waaruit voortvloeit dat de betrokkenen hebben deelgenomen aan de btw-fraude of daarbij hebben geholpen. Ook wordt verwezen naar de uitspraak van het Hof van Justitie.

Hoewel de maatregel zwaar te noemen is, omdat de belastingaanslagen hoog zijn, maakt dat volgens het EHRM nog niet dat de maatregel ‘criminal‘ van aard is in de zin van het EVRM. Het EHRM komt tot de  conclusie dat het geschil niet valt binnen de scope van ‘criminal matters’ asl bedoeld in artikel 6 EVRM en daarom de belastingaanslag niet kan worden beschouwd als een ‘penalty’ in de zin van artikel 7 EVRM. De klacht is daarom niet-ontvankelijk.

Tot slot

Interessant is dat het EHRM de nodige overwegingen wijdt aan de motivering waarom de klacht niet-ontvankelijk is. Hierdoor worden de overwegingen inzichtelijk waarom het EHRM tot een bepaald oordeel komt.

De press release is hier te vinden.

——————————

[1] EHRM 16 oktober 2025, nr. 16395/18 (Italmoda, Mariano Previti en andere t. Nederland).

[2] Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BW5440.

[3] HvJ EU 18 december 2014, C-131/13, C-163/13 en C-164/13 (Italmoda Schoenimport).

[4] Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:442.

[5] Hoge Raad 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:830.

Door deze website te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. Cookies worden gebruikt om jou een goede ervaring te bieden en de website effectief te laten werken.