De suppletieaangifte omzetbelasting en valsheid in geschrifte

12 augustus 2025

Op grond van artikel 10a AWR is er een verplichting om een suppletieaangifte in te dienen als er onjuistheden of onvolledigheden in de aangifte zitten. Het niet (tijdig) nakomen van de suppletieverplichting is een beboetbaar feit, waarvoor de inspecteur ten hoogste een boete van 100% kan opleggen. De suppletieverplichting komt ook in het strafrecht voor, zoals in de uitspraak bij Rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2025  [1].

De suppletieverplichting

Op grond van artikel 10a AWR is een belastingplichtige of inhoudingsplichtige gehouden om uit eigen beweging mededeling te doen bij de inspecteur van onjuistheden of onvolledigheden in de belastingaangifte. Sinds 2025 geldt hiervoor een termijn van 8 weken. Het niet (tijdig) nakomen van de suppletieverplichting kan ertoe leiden dat de inspecteur een boete oplegt van ten hoogste 100%. 

Enige tijd geleden werd het niet (tijdig) nakomen van de suppletieverplichting ook strafrechtelijk vervolgd, op grond van artikel 10a AWR in combinatie met artikel 68 en 69 AWR. Hierop is in de literatuur kritiek geuit. Inmiddels is het zo dat het niet (tijdig) nakomen van de suppletieverplichting niet meer strafrechtelijk wordt vervolgd, maar dat het Openbaar Ministerie een strafvervolging insteekt op het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte omzetbelasting (op grond van artikel 69 AWR).

De suppletieaangifte en een bewijsbestemming?

In een zaak bij Rechtbank Oost-Brabant werd een belastingplichtige strafrechtelijk vervolgd voor  1) het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting, 2) valsheid in geschrifte en 3) het medeplegen van witwassen. De verdenking van de valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr) zag op het valselijk opmaken en/of vervalsen van suppletieaangiften omzetbelasting, door in strijd met de waarheid een te hoog bedrag aan voorbelasting in te vullen. 

Volgens de rechtbank komt aan deze suppletieaangiften een bewijsbestemming toe, zodat een veroordeling volgt voor valsheid in geschrifte

De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2024 [2] waaruit volgt dat een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag geen bewijsbestemming heeft, voor zover dat bezwaarschrift ertoe strekt dat het bedrag van de aanslag tot een bepaald bedrag wordt verminderd. Daarna verwijst de rechtbank naar een uitspraak van Rechtbank Overijssel [3], waarin is geoordeeld dat een suppletieaangifte waarin om een teruggave wordt verzocht, moet worden behandeld als een (te laat ingediend) bezwaarschrift tegen de eigen aangifte. In die zaak moesten de suppleties dus als bezwaarschrift worden beschouwd, waardoor er geen bewijsbestemming aan toekomt.

De suppletieaangifte en valsheid in geschrifte

In de onderhavige zaak strekten de suppletieaangiften niet tot het herstellen van een eerder ingediende aangifte omzetbelasting. De belastingplichtige had namelijk een aangifte omzetbelasting ingediend met een daarin een teruggave, en daarna een suppletieaangifte met een hogere teruggave. Voor andere kwartalen was geen aangifte gedaan, maar is wel een suppletieaangifte ingediend. 

Het komt er volgens de rechtbank op neer dat de suppletieaangiften ertoe strekken een nog hogere teruggave te bewerkstelligen dan op grond van de oorspronkelijke aangifte recht zou bestaan. De suppleties  dienen daarom niet tot het herstellen van enige aangifte met het doel om het bedrag van de aanslag te verminderen. Er is daarom volgens de rechtbank geen sprake van een bezwaarschrift, zodat deze suppleties wel bewijsbestemming hebben. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van valsheid in geschrifte.

De opgelegde straf

De rechtbank overweegt dat de verdachte in totaal € 400.000 aan voorbelasting heeft geclaimd en dat de Belastingdienst ten onrechte een bedrag van circa € 99.000 heeft uitgekeerd. Dat uitgekeerde bedrag is besteed aan (luxe) goederen, waarvoor ook een veroordeling voor witwassen in deze zaak volgt.

Gelet op een aantal strafverhogende en strafmatigende omstandigheden komt de rechtbank tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Ook wordt een taakstraf opgelegd van 240 uur.

Conclusie

In de situatie van deze belastingplichtige ging het om suppletieaangiften die zijn ingediend nadat een aangifte omzetbelasting is gedaan, maar ook nadat geen aangifte omzetbelasting is gedaan. De vraag is hoe een suppletieaangifte moet worden gekwalificeerd, ondanks dat dit in spreektaal een ‘suppletieaangifte‘ wordt genoemd. Een suppletie kan worden opgevat als verzoek om het opleggen van een naheffingsaanslag of als een bezwaar tegen de eigen aangifte [4]. De rechtbank oordeelde echter dat in beide situaties er bewijsbestemming aan de suppletieaangiften toekomt, zodat een bewezenverklaring volgt.

—————————————————-

[1] Rechtbank Oost-Brabant 17 juli 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:4592.

[2] Hoge Raad 17 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1847.

[3] Rechtbank Overijssel 17 april 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:2449.

[4] K.M.G. Demandt & A.A. Feenstra & R.J. de Jong & A.C.M. Klaasse, BTW-fraude, Deventer: Wolters Kluwer 2020, par. 5.3.3.1

Door deze website te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. Cookies worden gebruikt om jou een goede ervaring te bieden en de website effectief te laten werken.