Fiscaal strafrecht
Het fiscaal strafrecht bestrijkt zowel het belastingrecht als het strafrecht, waar overtredingen van de belastingwetgeving kunnen leiden tot een strafrechtelijke vervolging. Overtredingen binnen het fiscaal strafrecht kunnen leiden tot een openbare terechtzitting en een strafblad. Het fiscale strafrecht vereist inzicht in zowel de belastingwetgeving als strafrechtelijke procedures.
Fiscale boete of fiscaal strafrecht?
De inspecteur van de Belastingdienst kan een overtreding van de belastingwet constateren. Dat kan ertoe leiden dat bij de inspecteur een vermoeden van een beboetbaar of strafbaar feit ontstaat. De inspecteur heeft diverse bevoegdheden om fiscale boetes op te leggen. Het is echter ook mogelijk dat de inspecteur een melding maakt bij de boete-fraudecoördinator en de zaak na afstemming met het Openbaar Ministerie wordt aangemeld voor strafvervolging. Als sprake is van het strafrecht, spreken we over het fiscaal strafrecht.
Fiscaal strafbare feiten: art. 68 AWR
In art. 68 AWR is bijv. opgenomen dat als iemand op grond van de belastingwet verplicht is om inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken en dit niet/onjuist/onvolledig verstrekt, dit als strafbaar feit kwalificeert (lid 1, sub a). Hetzelfde geldt voor het niet voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan (lid 1, sub b) of deze in valse of vervalste vorm wel beschikbaar stellen (lid 1, sub c). Het niet voeren van een administratie conform de vereisten van de wet (lid 1, sub d) of het niet bewaren van boeken, bescheiden en gegevensdragers (lid 1, sub e) zijn eveneens strafbare feiten. Alle strafbare feiten zijn terug te vinden in art. 68 AWR.
De op te leggen straf voor de strafbare feiten uit art. 68 AWR betreft hechtenis van ten hoogste 6 maanden of een geldboete van de 3e categorie [1]. Als de fiscale overtredingen genoemd in art. 68 AWR opzettelijk worden begaan, dan kan dit kwalificeren als een strafbaar feit uit art. 69 AWR (met een hoger strafmaximum).
Fiscaal strafbare feiten: art. 69 AWR
Op grond van art. 69, lid 1 AWR is het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet (tijdig) doen of een van de feiten uit art. 68, lid 1, sub a, b, d, e, f of g AWR begaan een strafbaar feit, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. Dit laatste heet het strekkingsvereiste. Aan het strekkingsvereiste wordt ‘al’ voldaan als de gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven [2].
De op te leggen straf betreft een gevangenisstraf van maximaal 4 jaar of een geldboete van de 4e categorie, of, indien dat bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.
Als iemand opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doet, dan wel het feit begaat uit art. 68, lid 1, sub c AWR, kwalificeert dit eveneens als een strafbaar feit, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (art. 69, lid 2 AWR).
De op te leggen straf betreft een gevangenisstraf van 6 jaar of een geldboete van de 5e categorie, of indien dit bedrag hoger is, ten hoogste het bedrag van de te weinig geheven belasting. Hierop is een uitzondering gemaakt als de onjuistheid of onvolledigheid betrekking heeft op box 3-inkomen. In dat geval mag de boete 3x het bedrag van de te weinig geheven belasting bedragen.
Art. 69, lid 3 AWR: inkeerregeling
In de wet is een zogeheten ‘inkeerregeling’ opgenomen. Letterlijk: tot inkeer komen, dus bijv. een eerdere onjuiste of onvolledige aangifte verbeteren. Als aan de voorwaarden wordt voldaan, dan kan dit straffeloos plaatsvinden.
Art. 69, lid 3 AWR bepaalt dat het recht tot strafvervolging vervalt als alsnog een juiste en volledige aangifte wordt gedaan, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens en aanwijzingen worden verstrekt vóórdat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de opsporingsambtenaren (art. 80 AWR) met de onjuistheid of onvolledigheid bekend zijn of zullen worden.
De inkeerregeling is door de jaren heen versoberd. Dat betekent dat het recht tot strafvervolging niet vervalt als de inkeer betrekking heeft op inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) of inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
Art. 69, lid 4 AWR: vervolgingsuitsluitingsgrond
In art. 69, lid 4 AWR is een vervolgingsuitsluitingsgrond opgenomen. Dat houdt in dat als een verdachte strafrechtelijk kan worden vervolgd op grond van art. 69, lid 1 of 2 AWR en ook op grond van art. 225, lid 2 Sr (gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift), de verdachte niet mag worden vervolgd op grond van art. 225, lid 2 Sr. Dus art. 69 AWR heeft voorrang op art. 225, lid 2 Sr.
Van belang is dat op grond van de lezing van de wettekst de vervolgingsuitsluitingsgrond niet van toepassing is bij art. 225, lid 1 Sr (het opmaken van een vals of vervalst geschrift). In de rechtspraak zijn andersluidende oordelen terug te vinden. Het hangt mogelijk dus (ook) af van de feiten en omstandigheden in de concrete zaak.
Fiscaal strafbare feit: 69a AWR
Sinds 1 januari 2014 is een nieuw strafbaar feit in de AWR opgenomen: art. 69a AWR. Strafbaar is gesteld het opzettelijk (gedeeltelijk) niet of niet tijdig binnen de door de belastingwet gestelde termijn voldoen of afdragen van belasting.
De hierop gestelde straf betreft een gevangenisstraf van 6 jaren of een geldboete van de 5e categorie, of indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig betaalde belasting.
Op grond van art. 69a, lid 3 AWR is iemand niet strafbaar als tijdig bij de ontvanger van de Belastingdienst om uitstel van betaling is verzocht of als een melding betalingsonmacht is gedaan.
Dit artikel is ingevoerd om belastingplichtigen die niet willen betalen (kwaadwillenden) stafrechtelijk te kunnen vervolgen. Om goedwillende belastingplichtigen te beschermen is in het derde lid een disculpatiemogelijkheid opgenomen.
Pleitbaar standpunt
In wat het Credit Suisse-arrest wordt genoemd oordeelde de belastingkamer van de Hoge Raad over het pleitbaar standpunt [3]. In dat arrest oordeelde Hoge Raad: “Indien een onjuiste belastingaangifte wordt gedaan, kan ter zake daarvan geen vergrijpboete (…) worden opgelegd indien aan die aangifte een standpunt ten grondslag ligt dat gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, in die zin dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze uitleg en daarmee de door hem gedane aangifte juist was.”
Het pleitbaar standpunt moet objectief worden uitgelegd. Het is hierbij niet van belang of de belastingplichtige het pleitbare standpunt ten tijde van het doen van de belastingaangifte voor ogen stond. Op 3 oktober 2017 volgde de strafkamer van de Hoge Raad het eerder gegeven oordeel van de belastingkamer van de Hoge Raad over het pleitbare standpunt [4]. Als sprake is van een pleitbaar standpunt, dan is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet. Strafvervolging is dan niet mogelijk.
De rechtspraak over een pleitbaar standpunt is feitelijk. Het is wellicht mogelijk om op grond van de feiten en omstandigheden te beargumenteren dat sprake is van een pleitbaar standpunt en dat daarom geen strafvervolging kan volgen of vrijspraak dient te volgen.
Overleg tussen Belastingdienst en Openbaar Ministerie
Als de inspecteur constateert dat er een fiscaal nadeel van ten minste € 20.000 is, dan overlegt hij met de boete-fraudecoördinator. De boete-fraudecoördinator beoordeelt vervolgens of voor dit bedrag vermoedelijk sprake is van opzet (zie par. 15 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). Vervolgens vindt op grond van het AAFD Protocol 2023 overleg plaats tussen de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie, als het fiscale nadeel € 100.000 of meer bedraagt. Ook bij een nadeel van € 100.000 of minder vindt overleg plaats, als sprake is van een of meer aanvullende wegingscriteria. Er wordt dan bepaald of een zaak fiscaal wordt afgedaan met een fiscale boete of dat een zaak strafrechtelijk wordt vervolgd.
Maatwerk
Elke zaak is anders, dus het vereist maatwerk om te bekijken welke stappen het beste kunnen worden gezet om zo de best mogelijke verdediging te kunnen voeren.
Een expertise ten aanzien van zowel het belastingrecht als het strafrecht draagt bij aan het voeren van een optimale verdediging. Er zijn immers veel specifieke aspecten die in de verdediging kunnen worden betrokken, zoals het ne bis in idem/una via-beginsel (wat betekent dat er 1 weg moet worden gekozen: fiscaal beboeten of strafrechtelijk vervolgen), het pleitbaar standpunt en de hiervoor genoemde inkeerregeling en vervolgingsuitsluitingsgrond.
———————————————————————————
[1] Zie art. 23, lid 4 Wetboek van Strafrecht voor de hoogte van de categorieën; per 1 juli 2024 was de hoogte € 6.700.
[2] Hoge Raad 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3431.
[3] Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638.
[4] Hoge Raad 3 oktober 2017, ECLI:NL.HR:2017:2542.


