Strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs niet van het bewijs uitgesloten

ANNOTATIE NLF 2024/0147

16 januari 2024

Als bewijs onrechtmatig is verkregen dan kan dit in het strafrecht worden ‘gesanctioneerd’ met bewijsuitsluiting. Als bijv. sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, dan kan op grond van art. 359a Wetboek van Strafvordering daar een gevolg aan worden verbonden. Een van die gevolgen kan zijn dat het bewijs dat is verkregen door het vormverzuim van het bewijs wordt uitgesloten (bewijsuitsluiting).

Uitwisseling informatie Belastingdienst en Openbaar Ministerie

Het is mogelijk dat strafrechtelijk onrechtmatig bewijs door een informatie-uitwisseling tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst bij de Belastingdienst terecht komt (bijv. op grond van art. 55 AWR). De vraag is dan of de inspecteur in de belastingzaak een correctie van de belastingaangifte mag baseren op bewijs dat strafrechtelijk onrechtmatig is verkregen of dat de inspecteur strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs mag gebruiken ter onderbouwing van een fiscale boete. De vraag is of bewijs dat onrechtmatig is verkregen in de strafzaak ook onrechtmatig is in de belastingzaak? Daarover oordeelde de Hoge Raad al eerder (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643): het strafrecht en belastingrecht kennen hun eigen regels en hebben hun eigen bewijssysteem. In het strafrecht is dat gebonden aan wettige bewijsmiddelen, terwijl in het belastingrecht de vrije bewijsleer geldt.

Waar ging het over?

In deze zaak ging het om een huiszoeking die bij een verdachte had plaatsgevonden, waar tijdens die huiszoeking een schenkingsaangifte was aangetroffen. Later bleek – door onderzoek van de Ombudsman – dat de FIOD en het Openbaar Ministerie een onvolledig dossier aan de rechter-commissaris hebben gegeven, om zo verlof te krijgen voor de huiszoeking. Er staat aldus vast dat de schenkingsakte strafrechtelijk onrechtmatig is verkregen. 

Die schenkingsakte is op grond van art. 55 AWR bij de Belastingdienst terecht gekomen. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur vragen aan de belastingplichtige gesteld, die de belastingplichtige niet of niet voldoende heeft beantwoord. De strafzaak is nadien geseponeerd, eerst met de code ‘onvoldoende bewijs’, daarna met de code ‘onterecht als verdachte aangemerkt’. 

Het geschil gaat over de vraag of de inspecteur de schenkingsakte mag gebruiken om vragen te stellen aan de belastingplichtige, om een belastingaanslag op te leggen en/of een boete op te baseren? Of moet ook bewijsuitsluiting gelden in het belastingrecht? En zo ja, welk criterium wordt daarvoor gehanteerd? De belastingplichtige stelt namelijk dat de schenkingsaangifte onrechtmatig is verkregen, en dat als de inspecteur de schenkingsakte niet zou hebben ontvangen, hij ook geen vragen aan de belastingplichtige zou hebben gesteld. 

Conclusie A-G Wattel

In zijn doorwrochte conclusie gaat A-G Wattel in op al deze vragen. De rechtbank en het hof hadden geoordeeld dat een strafrechtelijke onrechtmatigheid niet in de weg staat aan een informatievordering van de inspecteur aan de belastingplichtige. Strafrechtelijk onrechtmatig bewijs wordt niet van het bewijs uitgesloten als de inspecteur ‘zonder wettelijke belemmeringen’ kennis daarvan had kunnen nemen. Strafrechtelijk onrechtmatig bewijs wordt ‘pas’ van het bewijs uitgesloten als het is verkregen op ‘een wijze die zozeer indruist van hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht’.

De A-G past het voorgaande toe op de hiervoor beschreven casus en oordeelt dat niet wordt voldaan aan het ‘zozeer indruist’-criterium. Mogelijk zou wel voldaan kunnen zijn aan de toets dat de inspecteur niet zonder wettelijke belemmeringen kennis had kunnen nemen van de schenkingsakte, maar de A-G merkt ook op dat de Hoge Raad een uiterst terughoudende houding heeft ten aanzien van het uitsluiting van bewijs. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep. Het is nu wachten op het oordeel van de Hoge Raad.

Tot slot

Voor het tijdschrift NLFiscaal schreef ik over deze lezenswaardige conclusie van A-G Wattel van 24 november 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:1076).

Meer weten?

Lees de annotatie voor NLFiscaal: NLF 2024/0147.

Door deze website te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. Cookies worden gebruikt om jou een goede ervaring te bieden en de website effectief te laten werken.