Is sprake van bewijsbestemming van een bezwaarschrift bij een verdenking van valsheid in geschrifte?
ANNOTATIE NLF 2024/2737
17 december 2024
Op 12 november 2024 [1] heeft conclusie A-G Van Wees conclusie genomen in een zaak over valsheid in geschrifte. De verdachte is kort gezegd veroordeeld voor het plegen van valsheid in geschrifte en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften. Centraal staat de vraag of een ingevuld aangiftebiljet moet worden aangemerkt als bezwaarschrift of als motivering van een bezwaarschrift? Het onderscheid hiervan is van belang voor de vraag of het geschrift een bewijsbestemming heeft in de zin van art. 225 Sr.
Bewijsbestemming van een bezwaarschrift?
Op grond van de rechtspraak kan worden gesteld dat een buiten de termijn gedane aangifte moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen die aangifte. Er is geen bewijsbestemming van een bezwaarschrift in de zin van art. 225 Sr (een verdenking van valsheid in geschrifte).
Hoewel een bezwaarschrift vormvrij is, lijkt de meest gangbare manier van het maken van bezwaar een briefvorm te zijn. In die brief kunnen de bezwaren worden opgenomen tegen de opgelegde belastingaanslag. Het is echter ook mogelijk dat na het verstrijken van de bezwaartermijn (6 weken, art. 6:7 Awb) een belastingplichtige alsnog een bezwaarschrift indient. Dit is dan een niet-ontvankelijk bezwaarschrift, tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Doordat een bezwaarschrift vormvrij is, kan dit ook in de vorm van het indienen van een aangifte zijn. Bijvoorbeeld door alsnog een aangifte in te dienen als voorheen geen aangifte was ingediend, of door het indienen van een herziene aangifte.
De A-G verwijst in de conclusie naar diverse arresten van de Hoge Raad om vervolgens een standpunt in te kunnen nemen over de bewijsbestemming van een bezwaarschrift.
De feiten van de zaak
In deze zaak was een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Daartegen is een ongemotiveerd bezwaarschrift ingediend, waarna een jaar later een aangifte vennootschapsbelasting is ingediend. Het hof oordeelde dat de aangifte een opgave van bedragen bevat, en dit een (digitaal) formulier betreft waarin uitsluitend opgave wordt gedaan van posten en bedragen. Dit heeft in het maatschappelijke verkeer bewijsbestemming, aldus het hof. Dat zo’n geschrift fiscaalrechtelijk wordt opgevat als bezwaarschrift, maakt het oordeel van het hof niet anders.
Oordeel van de A-G
De A-G overweegt dat in de overwegingen van het hof besloten ligt dat de aangifte moet worden aangemerkt als een (aanvulling op een) bezwaarschrift tegen een ambtshalve aanslag. Het oordeel van het hof dat de aangifteformulieren bewijsbestemming hebben is dan niet zonder meer begrijpelijk. Volgens de A-G slaagt daardoor het eerste cassatiemiddel.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het niet zonder meer evident is dat een (buiten de termijn) ingediende aangifte wordt aangemerkt als bezwaarschrift tegen een ambtshalve aanslag. Uit de rechtbankuitspraak leidt de A-G namelijk af dat de Belastingdienst de aangifte over het jaar 2009 in behandeling heeft genomen als verzoek om ambtshalve herziening van de aanslag en de aangifte over het jaar 2010 is aangemerkt als niet tijdig ingediend bezwaarschrift tegen de ambtshalve aanslag.
Tot slot
Deze conclusie is interessant met betrekking tot de overwegingen ten aanzien van een ingediende aangifte dat al dan niet wordt aangemerkt als een bezwaarschrift. Een bezwaarschrift heeft op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad geen bewijsbestemming in de zin van art. 225 Sr (valsheid in geschrifte). De kwalificatie van een ingediende aangifte na een opgelegde ambtshalve aanslag (of het indienen van een herziene aangifte) is dan van belang. In een volgend blog wordt ingegaan op het andere onderwerp die de A-G aansnijdt; namelijk de aansluiting bij ‘fraude’ in de LOVS-oriëntatiepunten.
De Hoge Raad wees vandaag arrest [2] en oordeelde: “Het hof heeft geoordeeld dat deze bezwaarschriften bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen. Dat oordeel is onjuist omdat aan een tegen een belastingaanslag gericht bezwaarschrift als zodanig, voor zover dat bezwaarschrift ertoe strekt het bedrag van de aanslag tot een bepaald bedrag te verminderen, in het maatschappelijk verkeer niet een zodanige betekenis voor het bewijs van de inhoud ervan pleegt te worden toegekend dat daaraan een bewijsbestemming in de zin van artikel 225 Sr toekomt. (Vgl. HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2542.) De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat een aangiftebiljet dat niet is ingediend binnen de in artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde termijn en waarmee de inspecteur bij de aanslagoplegging geen rekening heeft kunnen houden, niet kan gelden als een bij de belastingwet voorziene aangifte in de zin van de belastingwetgeving. (Vgl. HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1333.)”
Voor NLFiscaal schreef ik over deze conclusie van A-G Van Wees een annotatie.
Meer weten?
De annotatie te vinden via NLFiscaal 2024/2737.
———————————————
[1] Conclusie A-G Van Wees 12 november 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1201.
[2] Hoge Raad 17 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1847.


