Geen toepassing nultarief wegens ontbreken vervoersbescheiden intracommunautaire leveringen

14 oktober 2025

Btw-ondernemers kunnen aanspraak maken op 3 btw-rechten, waarvan de toepassing van het nultarief bij bijvoorbeeld intracommunautaire leveringen er een is. In een zaak bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant had een ondernemer op leveringen aan België het nultarief toegepast.  De Belastingdienst corrigeerde dit [1].

De feiten in de zaak

De belastingplichtige had over de jaren 2020 en de eerste 2 kwartalen van 2021 nihilaangiften omzetbelasting ingediend. Voor het derde en vierde kwartaal 2021 zijn intracommunautaire leveringen aan een Belgisch bedrijf (BVBA) aangegeven, van totaal circa € 900.000. De belastingplichtige gaf aan dat dit zag op het opkopen van installaties en andere benodigdheden voor rozenkwekerijen en dit werd doorverkocht aan een persoon, waarvan de belastingplichtige ervan uitging dat hij eigenaar of mede-eigenaar was van de BVBA. 

In de administratie waren echter geen vervoersdocumenten aanwezig. Wel inkoopfacturen, die een-op-een werden doorgefactureerd aan de BVBA op naam van die persoon. 

Na een informatieverzoek aan de Belgische Belastingdienst kwam naar voren dat BVBA ontkent dat hij zaken heeft gedaan met de belastingplichtige en dat die persoon geen mandaat heeft om namens BVBA te handelen. 

De onderbouwing van het nultarief

De belastingplichtige stelde in meerdere gesprekken met de Belastingdienst dat hij over vervoersdocumenten beschikte, maar die werden niet aan de Belastingdienst gestuurd. Uiteindelijk heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag opgelegd om de btw na te heffen over de leveringen aan de BVBA.

De rechtbank overweegt als volgt. Voor de toepassing van het nultarief is vereist dat de toepasselijkheid van het nultarief uit boeken en bescheiden blijkt. Dit nultarief mag niet worden geweigerd als een ondernemer aan de materiële voorwaarden voldoet, zo volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie. De materiële voorwaarden zijn dat 1) de goederen zijn vervoerd naar een andere lidstaat, 2) dat de afnemer deze als belastingplichtige heeft verworven. De bewijslast hiervoor rust op de belastingplichtige.

De ontvankelijkheid van het beroep moet worden beoordeeld nu de BV is ontbonden

De rechtbank concludeert dat de belastingplichtige niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Er is meerdere keren verzocht om de vervoersdocumenten toe te sturen, maar dat is niet gebeurd. Ook heeft de belastingplichtige niet aannemelijk gemaakt dat de goederen in België aan een heffing zijn onderworpen. De eindconclusie luidt dat de Belastingdienst terecht de btw heeft nageheven.

De belastingplichtige stelde dat hij slachtoffer is geworden van fraude, maar dat verandert het oordeel van de rechtbank niet. Dat neemt namelijk niet weg dat de belastingplichtige de toepasselijkheid van het nultarief moet onderbouwen met boeken en bescheiden. Hij had dus als in 2020 en 2021 de documenten moeten verzamelen en bewaren, om zo de aanspraak op het nultarief te kunnen onderbouwen.

Tot slot

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, tot het juiste bedrag. De belastingplichtige heeft geen gronden aangevoerd tegen de belastingrente, zodat de rechtbank ook geen reden ziet om hiervan af te wijken. Nu de inspecteur in het gelijk wordt gesteld en de naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente in stand blijven, krijgt de belastingplichtige het griffiegeld niet terug en geen vergoeding van de proceskosten.

———————————————

[1] Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 september 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:6178.

Door deze website te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies. Cookies worden gebruikt om jou een goede ervaring te bieden en de website effectief te laten werken.