Welke stukken moet de Belastingdienst als ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ ter inzage geven en/of verstrekken?
26 november 2024
Op de inspecteur rust de verplichting om ‘alle op de zaak betrekking hebbende stukken’ ter inzage te leggen dan wel te overleggen (art. 7:4 jo. 7:2 Awb en art. 8:42 Awb). Dit geldt zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase. Of de inspecteur daaraan heeft voldaan is meer dan eens onderwerp van discussie tussen de belastingplichtige en de inspecteur. Hier kan een spanningsveld ontstaan, waarbij de belastingplichtige graag inzage in en/of de beschikking over bepaalde stukken krijgt die de inspecteur liever niet verstrekt. Op grond van de wet kan de inspecteur dan besluiten tot het geheimhouden van bepaalde stukken (art. 8:29 Awb)
De ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’
Het is vaste rechtspraak dat de inspecteur in beginsel alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming aan de belastingplichtige en de rechter moet overleggen [1]. De achterliggende reden hiervan is dat het geschil moet worden beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die de inspecteur ter beschikking staan, zodat de belastingplichtige zich daarover kan uitlaten en de rechter daar bij zijn beoordeling rekening mee kan houden [2].
Behoudens een gerechtvaardigde weigering op grond van art. 8:29 Awb of als sprake is van misbruik van procesrecht, moet de inspecteur tegemoetkomen aan een verzoek van een belastingplichtige om stukken te overleggen, als de belastingplichtige gemotiveerd stelt dat dit stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in de zaak [3].
Kortom, de inspecteur moet alle stukken overleggen die hem ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Daartoe behoren niet stukken die zich bevinden bij derden (zoals het Openbaar Ministerie), als die stukken niet aan de inspecteur zijn verstrekt, ook al is de inspecteur bekend met het bestaan van de stukken [4]. Ook eerder oordeelde de Hoge Raad al dat de verplichting om stukken te verstrekken niet zo ver gaat dat de inspecteur stukken moet overleggen die aan processen-verbaal van de FIOD ten grondslag liggen, indien die stukken de inspecteur niet ter beschikking hebben gestaan [5].
De inspecteur moet niet slechts de stukken verstrekken die hij heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Tot de zaakstukken behoren in beginsel ook de stukken die de inspecteur wel ter beschikking staan of hebben gestaan, maar hij niet heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit [6].
Een weigering om de 'op de zaak betrekking hebbende stukken' te verstrekken
De Belastingdienst heeft een Kennisgroep die standpunten van de Belastingdienst publiceert met daarin hun zienswijze. Zo is op 12 december 2022 een kennisgroepstandpunt gepubliceerd over de op de zaak betrekking hebbende stukken en de weigering daarvan op grond van art. 8:29 Awb [7].
Als gewichtige redenen om de zaakstukken niet te verstrekken is in het kennisgroepstandpunt o.a. opgenomen: het belang van de bescherming van privacy van derden, het belang van een effectieve controle/controlestrategie, het belang van een efficiënte werkwijze/inrichting werkprocessen, etc.
De geheimhoudingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat het beginsel van fair trial meebrengt dat bij de geheimhouding van stukken de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van de belastingplichtige bij onbeperkte kennisname van (delen van) de zaakstukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen [8].
Wat kunnen de gevolgen zijn bij een schending van art. 8:42 Awb?
Als de inspecteur verzuimt om de verplichting om de zaakstukken te verstrekken na te komen, dan is het aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomt. De rechter kan bijv. besluiten voorbij te gaan aan het verzuim [9].
Zo oordeelde Rechtbank Noord-Nederland dat geen gevolgen zouden worden verbonden aan de schending om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Vast stond dat de belastingplichtige over evenveel stukken beschikte als de inspecteur en dat de inspecteur een selectie van de hem ter beschikking staande stukken had gemaakt, waardoor ‘alleen’ de rechtbank niet over alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte. Het had op de weg van de belastingplichtige gelegen om concreet aan te geven welke stukken mogelijk van belang zouden zijn voor de beslechting door de rechtbank. Dat is niet gebeurd, dus de rechtbank constateert dat sprake is van een schending, maar verbindt hieraan geen gevolgen [10]. Ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant verbond geen gevolgen aan de schending van 8:42 Awb in een zaak waarin de inspecteur niet het volledige strafdossier had overgelegd, terwijl hij daartoe wel verplicht was omdat het dossier tot de stukken van het geding behoorde. Nu de stelling van de inspecteur aannemelijk is dat hij niet over méér stukken beschikt dan hij heeft overgelegd, wordt aan de schending voorbij gegaan zonder een gevolg daaraan te verbinden [11].
Zijn er mogelijkheden met een voorlopige voorziening?
Het is mogelijk om een verzoek om een voorlopige voorziening te doen, om zo inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken ex art. 8:42 Awb te krijgen. De rechtspraak hieromtrent is echter weerbarstig.
Zo verzocht een belastingplichtige de voorzieningenrechter bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant om de inspecteur op straffe van een dwangsom op te dragen inzage te geven in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Volgens de rechtbank is voldaan aan de connexiteitseis. De vraag is of sprake is van spoedeisendheid. Volgens de rechtbank niet, omdat al uitspraak op bezwaar is gedaan en in de hoofdzaak (de beroepsprocedure) kan worden geoordeeld over de volledigheid van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank ziet niet in waarom niet kan worden gewacht op de behandeling in de hoofdzaak [12]. Ook in een andere zaak oordeelde de rechtbank over de vraag of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt. De inspecteur had inzage gegeven en daarna aanvullende stukken verstrekt. Of er thans nog meer stukken zijn is een vraag die zich volgens de rechtbank niet (goed) leent voor een beantwoording in een voorlopige voorzieningsprocedure [13].
Aan het connexiteitsvereiste zal veelal wel worden voldaan als om een voorlopige voorziening wordt verzocht. Daarvoor is van belang dat er bezwaar of beroep is ingesteld. De crux zal veeleer zitten in het vereiste van spoedeisendheid. Of daaraan is voldaan zal sterk afhangen van de feiten en omstandigheden van de specifieke zaak.
Conclusie
Op de inspecteur rust de verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken, zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase. Het uitgangspunt is immers dat de partijen over gelijke informatie moeten beschikken. Gelet op de verscheidende procedures die worden gevoerd – waarvan hierboven maar een topje van de ijsberg is vermeld – komt het met een regelmaat voor dat er discussie is over wat precies de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en of de inspecteur alles heeft verstrekt wat moet worden verstrekt. De inspecteur kan zich daarbij beroepen op geheimhouding van stukken als er gewichtige redenen zijn.
Het is raadzaam om voorafgaand aan het hoorgesprek in de bezwaarfase inzage te nemen in de op de zaak betrekking hebbende stukken. Ook in de beroepsfase is het belangrijk dat het dossier compleet is, omdat de rechter over het geschil gaat beslissen op basis van het dossier.
—————————————————-
[1] Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2.
[2] Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.1.
[3] Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2.
[4] Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2, sub i.
[5] Hoge Raad 10 april 2015,ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2.
[6] Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2, sub iii.
[7] Kennisgroepstandpunt van de Belastingdienst 20 december 2022, KG:206:2022:4.
[8] Rb. Noord-Nederland 10 januari 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:124, r.o. 5.
[9] Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2, laatste alinea en Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2, sub V.
[10] Rb. Noord-Nederland 28 februari 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:661, r.o. 3.1 t/m 3.8.
[11] Rb. Zeeland-West-Brabant 24 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5902.
[12] Rb. Zeeland-West-Brabant 22 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6577.
[13] Rb. Zeeland-West-Brabant 15 december 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:8711.


