De suppletieaangifte als vals geschrift
9 december 2025
De strafkamer van Rechtbank Overijssel wees medio november een uitspraak over de suppletie aangiften, waarbij een veroordeling is gevolgd voor valsheid in geschrifte. De verdenking zag op valsheid in geschrifte wegens het indienen van negatieve suppletieaangiften omzetbelasting, verzoeken om teruggave van accijns en het valselijk opmaken van een factuur en deze indienen bij de Belastingdienst [1].
Sanctionering van niet (tijdige) nakoming van de suppletieverplichting
Artikel 10a AWR behelst een suppletieverplichting om onjuistheden of onvolledigheden in de belastingaangiften te herstellen. Het niet of niet tijdig indienen van een suppletieaangifte kan ertoe leiden dat de Belastingdienst een bestuurlijke boete kan opleggen van maximaal 100%.
Na introductie van deze bepaling per 1 januari 2012 kon de Belastingdienst dus een boete opleggen, maar de praktijk wees uit dat het Openbaar Ministerie ook een strafrechtelijke vervolging instelde voor overtreding van artikel 10a AWR in combinatie met artikel 68 en/of 69 AWR. Inmiddels vindt strafvervolging voor artikel 10a AWR niet meer ‘via die route’ plaats, maar via het commune delict van valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr).
De suppletieaangifte als vals geschrift
In deze zaak werd de verdachte strafrechtelijk vervolgd voor het medeplegen van valsheid in geschrifte, door negatieve suppletieaangiften omzetbelasting in te dienen op naam van de BV door valselijk een te hoog bedrag aan voorbelasting op te geven (van circa € 790.000)(feit 1). Ook werd hij verdacht van het medeplegen van valsheid in geschrifte door in de aangiften accijns een teruggave te claimen (feit 2) en het medeplegen van valsheid in geschrifte door een factuur te hebben vervalst of valselijk op te maken (feit 3).
De rechtbank overweegt bij de bewijsmotivering dat met de 16 negatieve suppleties omzetbelasting en de 3 verzoeken om teruggave van accijns een bedrag is gemoeid van circa € 10,5 miljoen.
De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad over de bewijsbestemming van een tegen de belastingaanslag gericht bezwaarschrift. Hierover is geoordeeld dat aan een bezwaarschrift als zodanig, voor zover dat bezwaarschrift ertoe strekt het bedrag van de aanslag te verminderen, geen bewijsbestemming toekomt [2].
Door negatieve suppleties heeft de verdachte geprobeerd de Belastingdienst ertoe te bewegen € 10,5 miljoen over te maken naar zijn rekeningen
Gelet hierop overweegt de rechtbank of aan de suppletieaangiften een bewijsbestemming toekomt in de zin van artikel 225 Sr. De rechtbank stelt dat een suppletie is bedoeld om fouten in de aangifte te herstellen. De suppletie is echter geen aangifte in de zin van de AWR. Door middel van een suppletie wordt nieuwe informatie gegeven over een eerder ingediende aangifte. Dit is anders dan bij een bezwaarschrift gericht tegen de belastingaanslag, waar een standpunt wordt ingenomen. Bij een suppletie wordt opgave gedaan van een feit, waarbij de belastingplichtige verplicht is om dit te doen op grond van artikel 10a AWR. aldus de rechtbank [3].
De rechtbank komt tot de conclusie dat de suppletieaangifte bewijsbestemming heeft in de zin van artikel 225 Sr. Daarbij is niet van belang of aan de suppletieaangifte een aangifte/aanslag vooraf is gegaan.
Oordelen in andere zaken
Al eerder is geschreven over de suppletieaangifte en valsheid in geschrifte. In dat blog werd ingegaan op een uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant, waarin een verdachte werd vervolgd voor valsheid in geschrifte wegens onjuiste suppletieaangiften [4]. Rechtbank Oost-Brabant verwees ook naar het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 2024 en naar een uitspraak van Rechtbank Overijssel uit april 2025 [5]. In deze uitspraak van Rechtbank Overijssel oordeelde rechtbank dat de suppleties moesten worden beschouwd als bezwaarschriften tegen de eigen aangifte, waardoor er geen bewijsbestemming aan toekomt. Rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat de suppletie een nog hogere teruggave dan in de aangifte was opgenomen bewerkstelligde en dat voor sommige periodes geen aangifte was ingediend. Rechtbank Oost-Brabant kwam tot een ander oordeel, namelijk dat de suppletieaangiften niet als bezwaarschriften moesten worden opgevat, en er dus wel bewijsbestemming aan toekomt en een veroordeling volgde.
Afrondend
Zoals ook eerder geschreven is het de vraag hoe een suppletieaangifte moet worden opgevat: is dat een manier om nieuwe informatie te verstrekken (zoals Rechtbank Overijssel in deze uitspraak van november 2025 oordeelt), is dat een bezwaarschrift (zoals Rechtbank Overijssel in april 2025 oordeelde) of maakt het uit of eerst een aangifte is ingediend of niet, en/of waartoe de suppletieaangifte strekt?
In deze zaak bij Rechtbank Overijssel vordert het Openbaar Ministerie een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden, een bestuursverbod van 5 jaar en openbaarmaking van het vonnis. De rechtbank betrekt in de straftoemeting dat de verdachte eerder is veroordeeld voor o.a. bijstandsfraude en het doen van onjuiste belastingaangiften. De door het Openbaar Ministerie geëiste straf acht de rechter passend en geboden. Door overschrijding van de redelijke termijn wordt de straf met 1 maand gematigd tot 35 maanden. Er wordt geen bestuursverbod opgelegd en het vonnis wordt niet openbaar gemaakt.
———————————————
[1] Rb. Overijssel 13 november 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:6794 (gepubliceerd op 24 november 2025).
[2] Hoge Raad 17 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1847.
[3] Rb. Overijssel 13 november 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:6794 (gepubliceerd op 24 november 2025).
[4] Rb. Oost-Brabant 17 juli 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:4592.
[5] Rb. Overijssel 17 april 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:2449.


