Ontwikkelingen inzake de proceskostenvergoeding in fiscale zaken
13 september 2024
Een belastingplichtige die bezwaar maakt of beroep instelt, kan in aanmerking komen voor vergoeding van de gemaakte proceskosten. Op verzoek van de belastingplichtige kunnen de kosten die de belastingplichtige redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar of beroep worden vergoed, voor zover het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (art. 7:15 en 8:75 Awb). De afgelopen maanden zijn diverse arresten gewezen met betrekking tot vergoedingen die een belastingplichtige kan krijgen, zoals de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding. Het meest recente arrest van de Hoge Raad dateert van 6 september 2024.
De proceskostenvergoeding in fiscale zaken
Een belastingplichtige kan kosten maken voor het maken van bezwaar tegen een bepaalde beslissing, bijv. het maken van bezwaar tegen een belastingaanslag. Hiervoor kan deskundige hulp zijn ingeschakeld. Voor de bezwaarfase is in art. 7;15 Awb bepaald dat de kosten die een belastingplichtige redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaarschrift kunnen worden vergoed, indien het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De belastingplichtige moet hierom verzoeken. Ook in beroep geldt dat de belastingplichtige een proceskostenvergoeding kan krijgen (ex art. 8:75 Awb).
Dit is nader bepaald in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daaruit volgt dat een proceskostenvergoeding in fiscale zaken uitsluitend betrekking kan hebben op o.a.:
- kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- kosten van een getuige of deskundige;
- een tolk;
- reis- of verblijfkosten.
De regel: een forfaitaire proceskostenvergoeding
In de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald hoeveel punten aan een bepaalde proceshandeling worden toegekend. Uit de Bijlage.A5 blijkt bijv. dat voor het indienen van een bezwaar/beroepschrift 1 punt wordt toegekend. Daarna wordt bepaald wat de waarde in € per punt is (onderdeel B) en wat de wegingsfactoren van een zaak zijn (onderdeel C). Als bijv. sprake is van samenhangende zaken of als het gewicht van de zaak ‘zeer licht’ is, wordt het aantal punten met een factor vermenigvuldigd.
Deze forfaitaire proceskostenvergoeding houdt in dat de vergoeding van de kosten van door een derde (zoals een advocaat of belastingadviseur) verleende bijstand wordt bepaald aan de hand van het hiervoor beschreven stelsel met proceshandelingen en wegingsfactoren. Nu het om een forfaitaire vergoeding gaat, worden aldus niet de werkelijke kosten van de door de derde verleende bijstand vergoed.
De uitzondering: een integrale proceskostenvergoeding
Desondanks is het mogelijk dat er een integrale proceskostenvergoeding worden toegekend. Zo is in artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen dat ‘in bijzondere omstandigheden’ van het eerste lid kan worden afgeweken. Met andere woorden: er is ruimte om een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen in plaats van een forfaitaire proceskostenvergoeding.
Er kan aanleiding zijn voor een integrale proceskostenvergoeding als i) het bestuursorgaan het verwijt treft dat een beschikking of uitspraak is gedaan of in rechte gehandhaafd, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak geen stand zal houden, of ii) als het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldigheid heeft gehandeld [1].
Toch komt deze ‘unicorn‘ in het fiscale recht zo nu en dan voor. Zo kende Rechtbank Noord-Nederland op 25 juli 2024 [2] een integrale proceskostenvergoeding toe voor de bezwaarfase omdat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig had gehandeld.
De fiscale proceskostenvergoeding discriminerend?
Interessant is een arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [3] over het mogelijk discriminerende karakter van de proceskostenvergoeding voor fiscale zaken, afgezet tegen andere bestuursrechtelijke zaken.
In het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt namelijk een onderscheid gemaakt in fiscale zaken en overige bestuursrechtelijke zaken, waarbij voor de één een forfaitair tarief geldt van € 310 (per 1 januari 2024) en voor de ander € 597 (per 1 januari 2024). Dat is ongeveer de helft hoger, terwijl niet duidelijk is waarom voor fiscale zaken het lagere tarief gerechtvaardigd is. Dit komt dan in strijd met het discriminatieverbod uit art. 1 van de Grondwet. De bestuursrechter moet daarom het lagere tarief buiten toepassing laten en het hogere tarief ook in fiscale zaken toepassen.
Geen toepassing van de strafrechtelijke maatstaf voor vergoeding van de proceskosten
Een ander interessant arrest van de Hoge Raad dateert van 6 september 2024 [4]. De belastingplichtige stelde dat hij in de strafzaak bij de rechtbank en het gerechtshof was vrijgesproken. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid zou er 1 richtsnoer moeten zijn voor de vergoeding van de proceskosten, waarbij volgens de belastingplichtige moet worden aangesloten bij de regels voor vergoeding van proceskosten in het strafrecht (op grond van art. 530 Wetboek van Strafvordering).
De Hoge Raad gaat hier niet in mee, omdat de wetgever voor de vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures heeft voorzien in eigen wettelijke regelingen. Er is geen plaats voor een overeenkomstige toepassing van de regels uit het strafrecht.
Verlaging vergoedingen door 'oneigenlijk gebruik'?
De (hoogte van de) proceskostenvergoedingen kreeg de afgelopen tijd de nodige aandacht. Zo publiceerde het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in mei 2024 het rapport ‘Op (proces)kosten gejaagd?’, waaruit volgt dat dat op basis van de relatief hoge normbedragen voor de proceskostenvergoeding en immateriële schadevergoeding een commerciële markt is ontstaan, waarop met name no cure, no pay bureaus inspelen.
In het kader hiervan heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 al de regels aangescherpt waarbij belastingplichtigen een immateriële schadevergoeding kunnen krijgen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Tot slot
Gelet op de druk op de rechtspraak, Belastingdienst en het Openbaar Ministerie was er actie nodig om een financiële prikkel weg te nemen voor het starten en/of rekken van diverse procedures. De oorzaak is met name te vinden in no cure, no pay bureaus die procedures starten met het oog op het verkrijgen van de proceskostenvergoeding en/of de immateriële schadevergoeding. In het licht hiervan zijn acties ondernomen om de vergoedingen aan banden te leggen. Een eerste aanzet daarvoor is gedaan door de Hoge Raad met het arrest uit juni 2024, waarbij de immateriële schadevergoeding is aangescherpt.
——————————–
[1] Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
[2] Rb. Noord-Nederland 25 juli 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2861.
[3] Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
[4] Hoge Raad 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1133.


