Conclusie A-G: deels geslaagde cassatie na veroordeling voor belastingfraude en witwassen
ANNOTATIE NLF 2025/1847
16 september 2025
In een strafzaak heeft Hof Den Haag een verdachte veroordeeld voor belastingfraude en witwassen. Bijzonder aan deze zaak is dat niet de belastingplichtige zelf, maar een belastingadviseur is veroordeeld als pleger. In cassatie wordt hierover geklaagd. A-G Paridaens heeft hierover op 2 september 2025 conclusie genomen [1].
De feiten van de zaak
De verdachte is door Hof Den Haag veroordeeld voor belastingfraude (artikel 69 AWR) en gewoontewitwassen. Hierbij heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden [2]. Uit de uitspraak van het hof blijkt dat de verdachte werd verweten dat hij – primair – voor 1 of meerdere personen aangiften inkomstenbelasting onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door te hoge of gefingeerde aftrekposten in aftrek te brengen of een te laag bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) of sparen en beleggen (box 3) aan te geven. Subsidiair is tenlastegelegd dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Het tweede feit op de tenlastelegging betreft gewoontewitwassen, omdat bij hem circa € 10.000 contant was aangetroffen in de woning, circa € 310.000 contant was aangetroffen in een kluis en een bedrag van circa € 485.000 als totaalsaldo op de bankrekeningen op naam van een stichting.
Oordeel van het hof
Het hof oordeelt dat het niet relevant is of de verdachte kan worden aangemerkt als professioneel dienstverlener, noch dat zijn handelen ertoe heeft geleid dat hij voordeel zou hebben genoten. Uit het dossier volgt namelijk dat hij ten behoeve van anderen belastingaangiften heeft ingediend met daarin aftrekposten waarop geen aanspraak kon worden gemaakt. Voor zover hij naar de bewijsstukken heeft gevraagd, heeft hij deze niet daadwerkelijk zelf gezien of gecontroleerd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van belastingfraude.
Ten aanzien van het witwassen oordeelt het hof dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is. Dat betekent dat van de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring mag worden verlangd dat de geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn. Volgens het hof berust de verklaring van de verdachte niet op waarheid, zodat wettig en overtuigend bewezen word geacht dat de geldbedragen zijn witgewassen.
Het oordeel van het hof dat verdachte als pleger kan worden aangemerkt, lijkt te zijn gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting
Conclusie A-G: belastingfraude is kwaliteitsdelict
In cassatie wordt tegen het oordeel van het hof opgekomen. De A-G heeft er weinig woorden voor nodig. Het is inmiddels vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat belastingfraude (artikel 69 AWR) een kwaliteitsdelict is. De verdachte is niet de belastingplichtige, en is er geen sprake van een geval als bedoeld in de artikelen 42 tot en met 44 AWR. Dat betekent dat de opvatting van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Conclusie A-G: witwassen, redelijke termijn, lex mitior
De A-G gaat ook in op het cassatiemiddel ten aanzien van de veroordeling voor witwassen, maar concludeert dat dit cassatiemiddel faalt (cassatiemiddel 2). Het derde cassatiemiddel slaagt wel. Dit ziet op de redelijke termijn. Het hof heeft namelijk voor de beoordeling of de redelijke termijn (artikel 6 EVRM) is geschonden gekeken naar de gehele duur van de procedure, zonder dit per fase afzonderlijk te beoordelen. Dat had op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad wel gemoeten.
Tot slot het vierde cassatiemiddel. Dit gaat over de wijziging van het strafmaximum van artikel 420ter Sr. Per 1 januari is het strafmaximum van 6 jaren gevangenisstraf naar 8 jaren gevangenisstraf gegaan. De periode op de tenlastelegging bestrijkt de periode 2007 tot en met maart 2016 – dus ook na de wijziging van het strafmaximum. Het cassatiemiddel klaagt hierover, maar volgens de A-G slaagt het cassatiemiddel niet, omdat het arrest van het hof verbeterd kan worden gelezen (met artikel 420ter Sr bedoelde het hof vermoedelijk artikel 420ter Sr (oud)) en de opgelegde straf blijft ruim beneden het strafmaximum van het oude artikel 420ter Sr.
De conclusie
Voor NLFiscaal heb ik deze conclusie van een annotatie voorzien. Hierin heb ik mijn bevindingen over de cassatiemiddelen opgeschreven. Uiteraard is het na een conclusie van een A-G wachten op het arrest van de Hoge Raad. Dat is hier ook het geval.
Meer weten?
De annotatie bij deze conclusie is te vinden via NLF 2025/1847.
———————————————
[1] Conclusie A-G Paridaens 2 september 2025, ECLI:NL:PHR:2025:868.
[2] Hof Amsterdam 2 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1031.


